Historie 1-2 RHvB

Het 1e Verkenningseskadron (1-2 RHvB)

door L.P.J.A. Storimans, luitenant-kolonel b.d. Cavalerie

Opkomst en opleiding in Nederland

Door het vertrek van het 1e Verkenningsregiment naar Indië in januari 1947 kwamen er in Amersfoort twee legeringsruimten beschikbaar voor het formeren van het 2de Verkenningsregiment: de Bernhard Kazerne en de Bokkeduinen, een houten barakkenkamp tegenover de Bernhardkazerne, en later de Juliana van Stolbergkazerne. Het Ie Eskadron, opgericht 26 maart 1947, werd ondergebracht in de Bokkeduinen.
Door grote kolenschaarste in de strenge winter werd de opkomst van het merendeel der rekruten uitgesteld tot begin april. De opleiding was naar Engels model: zes weken elementaire opleiding; tien tot twaalf weken opleiding van de specialisten en wel de chauffeurs op de rijschool in de Prins Willem III en de overige specialisten op de wapenschool, de radio–school en de stormschool op de Bernhard; daarna volgden de tactische oefeningen in pelotonsverband. Het was hard werken en vooral de fysieke training in de hete zomermaanden was zwaar.
De meeste instructeurs, zowel reserve-officieren als kaderleden, waren in de periode mei 1945-maart 1947 als oorlogsvrijwilligers in Engeland opgeleid en verstonden hun vak.
De voertuigopleiding betrof de Ford-Lynx gepantserde verkenningswagen, de Humber pantserwagen, de gepantserde 15 cwt (1500 weight, GMC), de 3-tonner en motorfiets.
De wapenopleiding: het geweer ‘Lee Enfield’, de stengun (machinepistool), de brengun (lichte mitrailleur), de 2-inch mortier, de Piat (een antitankwapen), de handgranaten, de Besa 7.92 mitrailleur, het 37 mm kanon en niet te vergeten de mortier van 8 cm. Na terugkeer van het inschepingverlof bleek het vertrek naar Indië enige weken uitgesteld. Deze extra periode werd benut voor marsoefeningen en sport.
Het eskadron was goed opgeleid toen het op 30 oktober 1947 met het 2e en 3e Eskadron werd ingescheept op het m.s. ‘Nieuw Holland’. Vol goede moed ging het een ongewisse toekomst tegemoet.

Naar Indië

In Indië waren doorgaans bij één verkenningspeloton ingedeeld: een verkenningsgroep met 2 verkenningswagens Ford Lynx, 3 pantserwagens Humber en 1 ondersteuningsgroep op 6 gepantserde 15 cwts. Naar behoefte werd 1 sectie 3-inch mortieren toegevoegd. De sterkte van een peloton was: 2 officieren, 3 onderofficieren en ongeveer 45 korporaals en huzaren.
De eskadronssterkte bij vertrek bedroeg 258 man waarvan 10 officieren en kornetten, 25 onderofficieren en 223 korporaals en huzaren. Eskadronscommandant waren achtereenvolgens: majoor H.H. Brandt van 25-3-1947 tot 3-6-1948, 1e luitenant C. Laan van 3-6-1948 tot 8-7-1948, ritmeester J.J. Bosschieter van 8-7-1948 tot 20-7-1948 en maj. H. van der Laan van 20-7-1948 tot 13-4-1950. De eerste luitenant (later ritmeester) C. Laan was de plaatsvervangend eskadronscommandant.
Motortransportofficier waren respectievelijk luitenant F.Th. Witkamp en na 21 september 1949 1e luitenant L.P.J.A. Storimans.
De functie van verplegingsofficier werd vervuld door luitenant W. Hendrikse.
Pelotonscommandanten waren:
1e Peloton luitenants L.P.J.A. Storimans, Jhr. M. Vegeling van Claerbergen,
2e Peloton luitenants J.A. van Ooyen, A. van der Zande,
3e Peloton luitenants F.C. Baars, Th. Peeters, A.A. Gijsbers van Wijk, OWI A.M. Flikweert,
Mortierpeloton luitenant H. H. Wooldrik.
Voorts was bij het eskadron ingedeeld luitenant Vinks. De eskadronsinstructeur was opperwachtmeester instructeur (OWI) A.M. Flikweert, later opgevolgd door OWI A.J. van Noort en daarna OWI P. B. van Heusen.
De eskadronsadministrateur was opperwachtmeester G. Kleppe. De overige onderofficieren, korporaals en huzaren van het het eskadron staan vermeld op de inschepinglijst die in de Historische Verzameling Cavalerie (Museum Bernhardkazerne te Amersfoort) wordt bewaard.

West-Java

Na de vierweekse zeereis debarkeerde het eskadron op 28 november 1947 in Tandjong-Priok. Het werd ondergebracht in het doorgangskamp Tjililitan II bij Batavia, alwaar de eerste voertuigen werden ontvangen.
Op 5 december ging het eskadron naar zijn eerste standplaats in de XIV Bataljonskazerne in Buitenzorg. Hier brak de periode aan van acclimatiseren en verdere opleiding in dienst te velde. Majoor Raden R. Soerjobroto en enige onderofficieren van het KNIL waren als ‘adviseurs’ aan het eskadron toegewezen.
Het eskadron werd belast met stadsbewaking en eskadronsbeveiliging in een gebied waarin onder andere het munitiecomplex Tjilendek lag. Vanaf 12 december moest een bezetting voor een buitenpost te Tjileungsir worden geleverd. Bij toerbeurt werd hier één peloton gelegerd.
Geleidelijk werd het voertuigenbestand uitgebreid met pantserwagens, maar de eerste maanden werd voornamelijk gevuld met patrouillegang, garnizoensdienst zonder veel actie en eindeloos op wacht staan. Het was niet bepaald een taak voor een gepantserde verkenningseenheid en er werd dan ook stevig op de wachtdiensten gekankerd. Hieraan kwam een eind toen meer actief kon worden opgetreden met de wegbeveiligingspatrouilles die mede bedoeld waren ter ondersteuning van de infanterieposten die over het algemeen ver uit elkaar langs de verbindingsroutes lagen.
Op 24 maart voerde het gehele eskadron samen met infanterie een grote zuiveringsactie uit in de kampongs ten noorden van Buitenzorg. In die dagen gonsde het van de geruchten over verplaatsing naar buitenposten. In Tjijoeroeg, Tjibinong, Tjipajoeng en Tjimangis werden alvast verkenningen voor legering uitgevoerd. Doch uiteindelijk werd het eskadron op 22 april verplaatst naar Tjibaroesa, nadat het op 17 april had deelgenomen aan een grote parade te Buitenzorg. De pelotons kwamen op verschillende buitenposten, zoals Dajeuhtjipamingkis en Serang.
Het eskadron was nauwelijks in Tjibaroesa of er werd order ontvangen deel te nemen aan de parade op 30 april in Bandoeng samen met het 2e en 3e Eskadron die eveneens bij de 1e Divisie ‘7 December’ waren ingedeeld. Parade-inspecteur was generaal-majoor Dürst Britt. Naast het dagelijks patrouilleren werd van 19 mei tot 23 mei een zuiveringsactie uitgevoerd op de hellingen van de Gedeh samen met onder andere het 2e Eskadron. Hierbij werden huzaar Weustink en korporaal Dreese van ons eskadron gewond. Met deze actie kwam er een einde aan de periode West-Java.

Begin juni 1948 werden de drie eskadrons verplaatst naar Oost-Java. Ons eskadron vertrok op 8 juni met de LST 4 vanuit Tandjong Priok naar Soerabaja. alwaar het op 10 juni arriveerde.

Tot spijt van iedereen moest majoor Brandt voor een andere functie op West-Java achterblijven. Hem werd bij het afscheid vanaf de boot een staande ovatie gebracht. Voordien al waren de luitenants Baars en Vinks om medische redenen vertrokken en was op 13 mei huzaar P.J. Forsman in het hospitaal helaas overleden aan een ziekte. Hij werd begraven op het ereveld te Menteng Poeloe.

Oost Java

Na het welkom aan boord door de commandant A-Divisie, generaal-majoor Baaij, werd op 10 juni 1948 gedebarkeerd. Na het defilé te Soerabaja vertrok het eskadron naar de eerste locatie in Oost-Java, een groot Chinees landhuis te Pasoeroean.
Op 15 juni werd samen met het 2e en 3e Eskadron ook gedefileerd voor de commandant van de X-Brigade te Malang, de brigade waarbij ons eskadron zou worden ingedeeld. Dergelijke parades hadden machtsvertoon als voornaamste doel. Al spoedig vertrokken de pelotons naar de buitenposten Kraton, Rembang en Pekoren. Op 20 juli 1948 arriveerde de nieuwe eskadronscommandant ritmeester H.H.R. van der Laan.
In de maanden juli, augustus en september werden de pelotons steeds meer ingezet ter beveiliging van de doorgaande routes in het oostelijk gebied, met staande patrouilles en tijdelijke posten te Probolingo, Djember, Bondowoso, Porong en Gending in het vak van de mariniers. Tevens werden te voet regelmatig kleine zuiveringsacties uitgevoerd in onrustige gebieden in het toegewezen vak.
Op 31 augustus nam het eskadron deel aan een grote parade te Soerabaja en op 6 september aan een indrukwekkend kroningsfeest te Pasoeroean, georganiseerd door de regent.
Het optreden door bendes werd steeds driester en moordpartijen op politieposten en burgerambtenaren, en beschietingen op eigen patrouilles kwamen regelmatig voor. Omgehakte bomen op wegen waren aan de orde van de dag.

Het opruimen van de eindeloze boomversperringen

In verband met de onveilige toestand werd het vertrek naar Nederland van twee bataljons infanterie, 2-10 R.l. en 2-15 R.I., op 24 september uitgesteld.
In oktober hielden de pelotons schietoefeningen met het 37 mm kanon te Loemadjang en in november werd een drieweekse actie in het zuidelijke deel van het brigadevak uitgevoerd.
Op 25 november werd het 135-jarig bestaan van het regiment en de eerste verjaardag van het eskadron in Indië uitbundig gevierd. Als aanloop tot de 1e politionele actie werd op 8 december het complete eskadron met zijn 77 voertuigen verplaatst naar Soerabaja ter beveiliging van de stad en om dienst te doen als divisiereserve.

2de Politionele actie

Toen de 2de politionele actie op 19 december begon, werd de patrouillegang opgevoerd en een avondklok in de stad Soerabaja ingesteld.
Tijdens de kerstdagen en de jaarwisseling waren alle pelotons, zelfs het Stafpeloton, in touw voor ondersteunende acties naar Grissee, Tjerme en Modjokerto ter voorkoming van infiltraties en aanvallen van de TNI die in het door de oprukkende eenheden veroverde gebied waren achtergebleven. Van 29 december tot 6 januari nam het 1e Peloton daadwerkelijk deel aan de 2e politionele actie, samen met twee pelotons infanterie van 2-10 R.I. met als opdracht de verovering van Toeloengagoeng teneinde de aanvoerweg Blitar–Kediri veilig te stellen.
Ter ondersteuning van deze actie waren nog ingedeeld een genie detachement met bulldozer, één peloton 4-inch mortieren op carriers en een artilleriewaarnemer, terwijl voor verkenning luchtsteun werd verleend door een Catalina-vliegboot die naar behoefte de vuursteun van twee jagers kon inroepen. Bij de daarop volgende actie naar Madioen op 7 januari 1949 kwam, doordat de chauffeur van zijn Ford Lynx op de slechte weg vol tankvallen de macht over het stuur verloor, korporaal W.G. Verheul, helaas om het leven.

Een Humber passeert ’kantjeboord’een opgeblazen brug!

Van 3 januari tot 10 januari was het 3e Peloton ter beschikking van commandant Westfront voor het openbreken van de wegen Modjosari-Trawas en Modjosari-Patjet.
Medio januari 1949, na de 2e politionele actie, ving een periode aan die in feite nog gevaarlijker bleek dan de voorafgaande en wel door de vele beschietingen, mijnen en trekbommen op de wegen. Alle pelotons moesten worden ingezet voor konvooi- en routebeveiliging alsmede voor nachtpatrouilles om de tientallen grote ondernemingen en plantages te beschermen.
Vooral het 2e Peloton en het 3e Peloton hadden het op de weg Kepandjen–Blitar, ter beveiliging van konvooien en een genie-eenheid (wegherstel) zwaar te verduren. Bij deze inzet sneuvelde door een explosie 2e luitenant W. Hendrikse, verplegingsofficier, die tijdelijk bij het 2e Peloton was ingedeeld.
Het Mortierpeloton werd eveneens veelvuldig gebruikt voor konvooibegeleiding en in februari voor zuiveringsacties bij Modjokerto en Kertosono. In de volgende maanden worden de wel zeer zelfstandig opererende pelotons in het gehele territorium ingezet. Van Madioen tot Sitoebondo, van Bonowoso tot Banjoewangi, in Papar, Probolingo, Besoeki, Djember en Treblasala, overal ziet men huzaren van het 1e Eskadron in actie.
Commandant 3e Peloton, 2e luitenant Th. Peeters, raakte op 1 februari gewond door een schot in de rug. Hij werd opgevolgd door 2e luitenant Gijsbers van Wijk.
De mannen van het Stafpeloton hadden een extra zware taak, omdat naast het eigenlijke werk, de algehele verzorging van het eskadron, ook door hen patrouilles moesten worden gereden en zuiveringsacties uitgevoerd. Hiervoor waren één Ford Lynx en één Humber beschikbaar.
Op 25 maart verhuisde de eskadronsstaf van Soerabaja naar Probolingo.
In het verslag over het 1e kwartaal 1949 vermelde majoor Van der Laan als buit: 1 pistool, 1 karabijn, 1 2-inch mortier, 58 bommen, 63 mijnen, 19 mijnontstekers, 43 handgranaten en een zeer groot aantal artilleriegranaten.
Uit het dagboek blijkt, dat op 14 april 1949 het eskadron met zijn ongeveer 80 voertuigen sedert de aankomst in Indië 1.000.000 kilometer heeft verreden, waarvoor 375.328 liters benzine, 166 buitenbanden en 143 binnenbanden werden verbruikt.

In april was de dislocatie als volgt: het Stafpeloton te Probolingo. Het 1e Peloton te Djatiroto met detachementen afwisselend te Bondowoso en Loemadjang. Het 2e Peloton en 3e Peloton beurtelings te Paparen Kalisepandjang. Het Mortierpeloton had 1 sectie in Probolingo, 1 sectie in Tongas en 1 sectie in Paiton.
Op 1 april raakte 1e luitenant J. A. van Ooyen te Poerwosari op een belangrijke, maar tevens regelmatig gemineerde verbindingsweg ernstig gewond aan een been door een mijnexplosie.
Kornet Van der Zande werd commandant 2e Peloton.

Op 26 april arriveerde het 42e Verkenningseskadron om onze taak, na een inwerkperiode en aanvullende opleiding, over te nemen. Het einde van het verblijf op Oost-Java kwam in zicht toen alle pelotons op 5 juni, na de overdracht van het materieel aan het 42e Eskadron, werden geconcentreerd in Probolingo. Op die dag sneuvelde helaas opperwachtmeester A.J. van Noort in een hinderlaag en werd luitenant Peeters opnieuw gewond.

Zuid Sumatra

Op 10 juni, precies na een jaar, verliet het eskadron Oost-Java om met de ’Van Outshoorn’ scheep te gaan naar Palembang op Zuid Sumatra.
Na een bootreis van vier dagen met onderbrekingen te Semarang en Tandjong-Priok arriveerde het eskadron op 15 juni te Palembang. Vandaar werd via Karang Endah, waar 90 man tijdelijk ondergebracht werden, doorgereisd naar Moeara Enim, de definitieve standplaats van het Stafpeloton. De overname van de taak van het 3e Eskadron Pantserwagens (3 Paw) leverde veel problemen op, daar de organisaties totaal verschillend waren.
Het 3 Paw beschikte nog over tien Humber-pantserwagens, tien gepantserde verkenningsvoertuigen, een 5-tal 15 cwts, enige weaponcarriers en enige 3-tonners, in totaal een veertig voertuigen, terwijl de sterkte van ons eskadron op Java ongeveer het dubbele was.
De dislocatie per 1 juli 1949 was als volgt: het Stafpeloton te Moeara Enim, 1e Peloton (Commandant 1e luitenant Storimans) te Benkoelen en Tjoeroep, 2e Peloton (Commandant 2e luitenant Vegelin van Claerbergen) te Loeboek Linggau, 3e Peloton (Commandant wachtmeester Jansen) te Pagar Alam (later Lahat), 4e Peloton (Commandant 2e luitenant Van der Zande) te Loeboek Sepang (later Pagar Alam), 5e Peloton (Commandant adjudant Flikweert) te Tebing Tinggi, 6e Peloton (Commandant 2e luitenant Wooldrik) te Moeara Klinggi met veertig man en een detachement te Keboer met als Commandant wachtmeester Scholten.
Spoorweg- en treinbeveiligingsdetachementen te: Lahat, Commandant wachtmeester Cok met 22 man;
Tandjoen Enim, Commandant korporaal Faassen met 12man;
Praboemoelih, Commandant korporaal Boerma met 3 man;
Batoe Radja, Commandant huzaar 1e klasse Groenewegen met 5 man.
Uit deze detachementen werden later het 7e Peloton en het 8e Peloton geformeerd te Soeroelangen Rawas en Moeara Rupit onder commando van 2e luitenant Gijsbers van Wijk met wachtmeester Van de Paverd.
De pelotons 1 t/m 5 hadden elk twee Humber-pantserwagens en twee verkenningswagens met een sterkte van rond de tien man. Deze mannen waren afkomstig van de verkenningsgroepen van de voormalige drie gevechtspelotons. Het 6e Peloton was grotendeels geformeerd uit het mortierpeloton en de detachementen uit de vroegere ondersteuningsgroepen.
Toen eind augustus ook 2e luitenant Gijsbers van Wijk met zeven huzaren uit Oost-Java aankwam was de sterkte van het eskadron totaal 220 man.
Door de latere ontvangst van tien Power-wagens werd het voertuigenbestand op ruim 50 gebracht.
De opdracht voor het eskadron luidde: konvooibegeleiding in het gehele vak en treinbewaking, daarnaast beveiliging van de olievelden te Moeara Beliti en Moeara Klinggi. Het terrein verschilde totaal van het ons bekende terrein op Java en de afstanden waren veel groter, terwijl vele wegen in een zeer slechte toestand waren. De posten Moeara Klinggi en Moeara Beliti moesten door de lucht worden bevoorraad.
Het gebied was redelijk rustig. Soms werd een route geblokkeerd door een opgeblazen brug. Af en toe waren er beschietingen, maar mijnen en trekbommen kwamen weinig voor. Er was een opleving van vijandelijke activiteiten voorafgaande aan de order ’Staakt vijandelijkheden’ op 12 augustus 1949. Korporaal C. Clement en huzaar H.J. Geerlofs raakten bij een beschieting op de konvooiweg Keboer-Moeara Beliti gewond, maar de incidenten hadden weinig militaire betekenis.
Na het ‘Staakt de vijandelijkheden’ brak de periode aan van gebiedsoverdracht aan de TNI. Als liaison werden TNI-officieren bij sommige pelotons en het Stafpeloton geplaatst.
Nu de militaire taak teneinde liep, kon worden volstaan met konvooibeveiliging en beveiliging van eigen locaties. De spoorwegdetachementen werden opgeheven. Er kwam nu meertijd voor het opknappen van het wagenpark, verbetering van de accommodatie en voor sport.
Op 31 augustus werden, na de vlaggenparade, de Eretekens voor Orde en Vrede uitgereikt (alleen de linten, de gespen volgden later).
In november werd een aanvang gemaakt met de eerste inleveringen van materieel: de Vickers mitrailleurs en de defecte pantserwagens. De administratie maakte de mobilisatiebescheiden van het personeel gereed.
In december vond weer een totale reorganisatie plaats waarbij de verkenningspelotons tot hun oorspronkelijke samenstelling werden teruggebracht. De mortieristen werden bij deze pelotons ingedeeld.
Het eskadron werd als volgt geconcentreerd: het Stafpeloton en het 2e Peloton te Moeara Enim, het 1e Peloton te Lahat, het 3e Peloton te Karang Endah en een detachement te Palembang.
Op 27 december werd de rood-witte-vlag ook op de locatie van de commandopost te Moeara Enint gehesen.

Huiswaarts

Op 9 januari 1950 vertrokken 17 onderofficieren en 1 korporaal OVW naar Java om op 29 januari met de ’Johan van Oldenbarnevelt’ te repatriëren.
In de loop van januari gonsde het van de geruchten over het vertrek naar huis. Een Frans troepenschip, de ‘Louis Pasteur’, capaciteit 3000 man, zou worden ingehuurd.
Op 6 februari werd een telegram ontvangen dat het eskadron tussen 11 februari en 17 februari naar Buitenzorg op Java moest gaan. Twee dagen later vertrokken de kwartiermakers. Nu werd in korte tijd al het resterende materieel ingeleverd. Toen op 22 februari de persoonlijke uitrustingen al in de trein waren geladen, werd het vertrek veertien dagen uitgesteld. Uiteindelijk ving op 3 maart de terugreis naar Palembang aan waar op 4 maart werd ingescheept op de ’Van der Lijn’ die op 6 maart in Tandjong Priok arriveerde. Vervolgens ging het per trein naar Buitenzorg en verder per 3-tonner naar een kampement in Tjibalangoeng. Doordat tijdens een rit naar Batavia op 9 maart een 3-tonner uit de bocht vloog, verloor wachtmeester P.M. Hendrix op tragische wijze het leven. Twee korporaals en drie huzaren werden voor korte of lange tijd in het hospitaal opgenomen.
De laatste reis op Java ving aan op 20 maart. Het eskadron reisde per trein naar Priok, alwaar het, weer verenigd met het 2e en 3e Eskadron, met de ’General Stuart Heinzelman’, een Amerikaans troepenschip, scheep ging naar Nederland.
Op 13 april debarkeerde het eskadron; van de oorspronkelijke officieren alleen nog ritmeester C. Laan en 1e luitenant Storimans, verder de adjudant Flikweert, de opperwachtmeester Kleppe, nog vier onderofficieren en 146 korporaals en huzaren.