Regimentsboek Huzaren van Boreel
Inleiding
De zogeheten Koude Oorlog heeft betrekking op de periode tussen WO II en de val van de Berlijnse muur in 1989. Al tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen de Amerikanen en de Russen nog formeel elkaars bondgenoten waren, was er aan beide kanten sprake van een diepgeworteld wantrouwen tegenover de ander. Tijdens WO II was de samenwerking vooral een kwestie van ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend’, niet van vrijwillige toenadering. Na de nederlaag van Hitler-Duitsland werd het al snel duidelijk dat de Russen de door hen veroverde gebieden onder controle wilden houden. Zo werden in Polen, Hongarije, Tsjecho-Slowakije en Oost-Duitsland communistische regimes geïnstalleerd. Ook in Bulgarije en Roemenië werden communistische regimes in het zadel geholpen. De Russen voorkwamen ook dat deze landen gebruik maakten van de Amerikaanse Marshallhulp. Dat alles was voor de Amerikaanse regering aanleiding om de ‘Truman-doctrine’ in 1947 aan te nemen. De kern van deze doctrine was dat de VS democratische landen niet in autocratische (lees communistische) handen zou laten vallen. Vanaf dat moment lagen de kaarten op tafel en begon de Koude Oorlog. In 1948 werd het volop ernst, toen de Russen West-Berlijn een jaar lang afsloten en Oost en West voor het eerst direct tegenover elkaar stonden.
Het einde van de Koude Oorlog is eenvoudiger vast te stellen. Door de val van de muur, november 1989, bleek dat de Sovjet Unie niet in staat was haar internationale gezag te doen gelden. De Sovjet-Unie kon de Oost-Europese landen er niet langer van weerhouden om tot democratische hervormingen over te gaan. De Sovjet economie was inmiddels in het slop geraakt en het communistische bewind was daardoor niet meer zo bepalend en geliefd als voorheen. De Sovjet Unie kon niet voorkomen dat in 1989 de Berlijnse muur viel. Onder Secretaris Generaal van de Communistische partij van de Sovjet-Unie Michael Gorbatsjov, waren al enige hervormingen doorgevoerd. Een communistische tegencoup in augustus 1991 mislukte. Toen Gorbatsjov aan het eind van zijn ambtstermijn werd opgevolgd door Boris Jeltsin op 26 december 1991 werd diezelfde dag nog de Russische Republiek uitgeroepen. Zo kwam er een einde aan de communistische Sovjet Unie. Door deze enorme ommezwaai werden ook de andere communistische landen van het Oostblok geïnspireerd en voelden zich vrij hervormingen aan te gaan. De datum van 26 december 1991 wordt hierom gezien als de dag waarop de Koude Oorlog eindigde.
De Koude Oorlog was in feite een periode waarin de twee grote machtsblokken van de wereld elkaar in evenwicht hielden met behulp van de mogelijkheid tot wederzijdse nucleaire vernietiging. Daar hoorde een wapenwedloop bij om te trachten de overhand te krijgen en daar hoorde naast nucleaire afschrikking ook een plan bij voor een conventionele oorlog bij. De (NAVO) bevelhebbers in de westerse wereld waren ervan overtuigd dat het Sovjet gedomineerde blok (Warschaupact) met een massale aanval zouden proberen de Noordzeekust te bereiken. Om dit te verhinderen hadden de NAVO-landen afgesproken de verdediging van het gezamenlijk grondgebied zover mogelijk naar het oosten aan te vangen om zo tijd te creëren voor de Verenigde Staten van Amerika om hun aanvullende troepen naar Europa over te brengen. Hiertoe zou bij een Warschaupact aanval allereerst een vertragend gevecht worden gevoerd. Een gevechtsvorm waarbij aan de vijand tijdverlies wordt opgelegd in ruil voor het prijs geven van (steeds een beetje) terrein. Die tijdswinst moest de nog niet gebonden troepen de kans geven een meer permanente verdediging in te richten en zich voor te bereiden op de uitvoering daarvan. Dit betekende in de praktijk dat de deelnemende landen veelvuldig met hun troepen in West-Duitsland aanwezig waren en dat er tot in den treure geoefend werd. Deze plannen vereisten ook een groot aantal militairen. Vandaar dat door de meeste landen een dienstplichtsysteem werd gehandhaafd, waardoor de benodigde troepen in het veld konden worden gebracht.
Het Nederlandse aandeel
Nadat in 1949 de onafhankelijkheid van Indonesië een feit was, werden de Nederlandse troepen teruggetrokken uit de Oost en kon de Nederlandse bijdrage aan de opbouw van de gezamenlijke defensie van Europa ter hand worden genomen. In bondgenootschappelijk verband waren de opdrachten voor de Koninklijke Landmacht helder. Ten eerste moest het bondgenootschappelijk grondgebied worden verdedigd; eerst lineair van achter de Rijn/IJssel linie en later, na 1964, in een toegewezen vak in de Noord-Duitse Laagvlakte. Hiervoor werd het Eerste Legerkorps bestemd, met een oorlogssterkte van circa 250.000 militairen. Ten tweede moest het nationale grondgebied beveiligd kunnen worden. Ook hiervoor werden troepen bestemd maar dat waren, behoudens een aantal beveiligingscompagnieën, overwegend mobilisabele eenheden. Ten derde moest de Koninklijke Landmacht desgevraagd steun verlenen aan derden. Tot slot moest de KL vredesmissies kunnen uitvoeren.
De organisatie die bij dat ambitieniveau hoorde was omvangrijk en dus duur. In de loop van de decennia is de organisatie weliswaar veelvuldig aangepast, maar in hoofdzaak bleef de opdracht, de structuur en de personele systematiek dezelfde. Dat wil zeggen dat de Nederlandse troepen veelvuldig In de Noord-Duitse laagvlakte zich voorbereidden op een vooruitgeschoven verdediging (forward defence) tegen een sterke vijand, het Warschaupact. Daarbij konden in het uiterste geval ook nucleaire wapens worden ingezet. Omdat elk jaar nieuwe dienstplichtigen instroomden werd er veel geoefend. Dit betrof niet alleen de parate eenheden, maar ook mobilisabele eenheden oefenden regelmatig. Grote aantallen dienstplichtigen werden dan ‘op herhaling’ geroepen. Veel vaders van huidige militairen kunnen hierover meepraten. Om in grote verbanden te oefenen, waren de Nederlandse oefenterreinen te krap. Dus week de landmacht regelmatig uit naar het buitenland. (vooral in Frankrijk en de Bondsrepubliek Duitsland )
Militaire personeelsvoorziening
Onze krijgsmacht werd gedefinieerd als een kader-militie leger. Dat hield in dat het beroepskader, de korporaals, onderofficieren en officieren slechts een deel van de totale sterkte uitmaakten. Zij werden aangevuld met dienstplichtigen (militie). De militaire dienstplicht, toentertijd “conscriptie” genaamd werd in Nederland ingevoerd in 1810, na inlijving van het Koninkrijk Holland in het Franse Keizerrijk. Iedere man van 20 jaar of ouder moest zich inschrijven. Door middel van loting werd bepaald wie dienst moest nemen (de loteling) in het Franse leger. Het systeem werd na de verdrijving van de Fransen en de stichting van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden in stand gehouden, de zogenaamde Nationale Militie. Tot 1898 kon iemand die ingeloot was echter een vervanger (remplaçant) inhuren. Na 1898 gold de persoonlijke dienstplicht. Later gold de militaire dienstplicht voor alle mannen vanaf 18 jaar. Uitstel, bijvoorbeeld vanwege studie, was mogelijk. Gewetensbezwaarden, mensen die principieel tegen het leger zijn, konden een vervangende dienstplicht vervullen in een andere sector. In de jaren 1946 tot en met 1949 werden in totaal ongeveer 95.000 Nederlandse dienstplichtigen naar Indonesië gestuurd. Hiervoor moest de grondwet gewijzigd worden om het mogelijk te maken dienstplichtigen ook tegen hun wil buiten Nederland te kunnen inzetten.
Het grootste deel van de Koude Oorlog duurde de dienstplicht 16 maanden, te weten vier maanden opleiding en 12 maanden parate tijd (de eerste oefening) en daarna was men voor herhalingsoefeningen oproepbaar. Een eerste periode van vier maanden (voor kaderleden zes maanden) bestond uit opleiding. Voor de Nederlandse cavalerie vond deze plaats in Amersfoort eerst op de Willem III kazerne en later ook op de Bernhardkazerne. De aanstaande reserve officieren gingen naar de School Reserve Officieren Cavalerie (SROC) en de onderofficieren in spé naar de Kaderschool Cavalerie.
SROC
De school reserve officieren Cavalerie werd in 1918 te Boxtel opgericht. En na de eerste cursus al verplaatst naar Amersfoort waar deze opleiding heeft plaats gevonden tot aan de opheffing in 1940. Na 1945 werd de school weer opgericht op de Willem III kazerne en vanaf 1980 was de SROC gevestigd op de Bernhardkazerne, de gemiddelde opleidingsduur werd uiteindelijk zes maanden. De eerste twee maanden werd besteed aan de algemene militaire vorming en bij goedgevolg volgde de bevordering tot korporaal. In de twee maanden daarna werd aan wapen technische en schietopleiding gewerkt waarna de bevordering tot wachtmeester volgde. Gedurende de laatste maand kwamen voertuig en pelotons optreden aan bod, waarna de leerlingen SROC tot kornet of vaandrig bevorderd. Zij werden dan geplaatst bij de eenheid die zij uiteindelijk zouden gaan commanderen. Daar werden ook de pelotons samengesteld met het dienstplichtige kader en de huzaren. Na de laatste drie weken in die samenstelling te hebben geoefend, werd het peloton paraat gesteld.
Huzaren opleiding
De Huzaren kregen bij de instructie eskadrons de eerste algemene militaire vaardigheden aangeleerd waarna zij overgeplaatst werden naar de oefeneskadrons waar zij hun specifieke functietechnische vaardigheden onder de knie moesten krijgen. Na enkele maanden werden de aanstaande dienstplichtig officieren hun toekomstig kader en de huzaren samengevoegd voor nog één maand gezamenlijk trainen en dan was het zover. Afmars naar de diverse Legerkorps eenheden voor de duur van aanvankelijk twaalf en later tien maanden.
Verkenningseenheden
De verkenningseenheden bij het legerkorps waren verdeeld over verschillende niveaus. Operationeel geldt, dat voor wat betreft de verkenning, ieder niveau verantwoordelijk is voor haar eigen verkenning en beveiliging. De bataljons beschikten aldus over een verkenningspeloton, de brigade over een Zelfstandig Verkennings Eskadron ( 11, 13, 41, 42, 43 ZVE en12 ZVE mobilisabel) en de divisie over een Verkenningsbataljon (102 en 103 en later, na opheffing ZVE’n, 103, 104 Verkbat en 105 Verkbat mobilisabel) Het Legerkorps lag gedurende het grootste deel van de Koude Oorlog op grote legerplaatsen zoals Oirschot, Nunspeet, ’t Harde, Havelte, Seedorf (BRD) en Hohne/Langermanshoff (BRD). Het operatiegebied lag in de Noord Duitse laagvlakte. Bij de territoriale troepen voor het beveiligen van het Nederlandse grondgebied waren ook verkenningseenheden ingedeeld. Deze eenheden waren aanvankelijk onder meer uitgerust met de Staghound pantserwagen, later overwegend met wielvoertuigen (veel Jeeps). De voor de verkenning opgeleide dienstplichtigen konden dus na hun opleiding in Nederland of in Duitsland (Seedorf) terecht komen. In Nederland bij 102 Verkenningsbataljon of 43 ZVE in ’t Harde, 11 ZVE in Schaarsbergen, 13 ZVE in Oirschot of 42 ZVE in Nunspeet. In Seedorf in de BRD bij 103 Verkbat of 41 ZVE. Later was ook 104 Verkbat in Nunspeet een mogelijke bestemming.
Training en oefeningen
Na in de jaren voor 1962 een lineaire verdediging langs de Rijn/IJssel te hebben voorbereid, ging men later over op het concept van voorwaartse verdediging. Met de omarming van het concept van de voorwaartse verdediging hadden de NAVO eenheden het probleem dat bij een plotselinge aanval vanuit het oosten niet alle gevechtskracht in het operatiegebied was ontplooid. Vanaf toen werd een deel van de Nederlandse troepen in Duitsland gelegerd. In eerste instantie waren dat 102 en 103 Verkbat die elkaar om de drie maanden aflosten. In 1963 werd 103 Verkbat definitief in de BRD gelegerd, evenals de 41 Pantserbrigade met ondermeer 41 ZVE en ook nog aanvankelijk één en later twee tankbataljons. De vooruitgeschoven eenheden moesten daarom samen met de Duitse eenheden het vertragend gevecht voeren vanaf het Elbe/Seite kanaal richting het westen totdat vanuit USA, UK, België, Frankrijk en Nederland het gros van de gevechtskracht in het operatiegebied arriveerde. De Duits-Nederlandse samenwerking leidde ertoe dat in 1966 door 103 Verkbat een zogeheten ‘Patenschaft’ werd aangegaan met Panzer Aufklärungs(Lehr)batallion 3 uit Lünenburg. Dit was de eerste van dergelijke Patenschaften en deze heeft meer dan 30 jaar standgehouden, todat reorganisaties plaatsvonden en de band verwaterde. Na de latere opheffing van 103 Verkbat nam 103 ISTAR bataljon de Patenschaft over. In 2016 werd nog het 50-jarig jubileum van deze Patenschaft gevierd.
Jaarlijks werden de oorlogsplannen verkend en waar nodig herzien. Was er iets veranderd in het terrein? Was de bebouwing opgerukt waardoor de zicht en schootsvelden waren veranderd? Dat moest allemaal gecheckt worden, naast het blote feit dat ieder jaar nieuwkomers bij de eenheid bracht die “in het plaatje” gebracht moesten worden.
Daarnaast werd er veel geoefend. Het oefenprogramma van de parate eenheden was uitgewerkt in zogeheten bouwsteen oefeningen waarmee de eenheid in stappen werd opgewerkt tot het gewenste niveau dat volledig was toegesneden op die oorlogsplannen. De huzaren werden getraind op het niveau van het enkel voertuig, de groep en het peloton. Deze standaardoefeningen hadden namen die niets aan de verbeelding overlieten, zoals: ‘Korte Teugel’, Lange Teugel’ of “Linker en Rechter Galop.’ Daarna werd het eskadron getraind door het bataljon. Het bataljon werd op haar beurt door de Divisie onderhanden genomen. Weer of geen weer, dit soort oefeningen werden doorgezet. Binnen het legerkorps werd ook systematische de samenwerking in grotere verbanden beoefend. Als een dienstplichtig militair geluk had dan viel in zijn dienstperiode ook nog een hele grote internationale oefening. In de beperkt beschikbare parate tijd moest heel wat gebeuren.
Bij de Verkenningseenheden waren er twee eskadronsgeleide oefeningen (‘Entre Nous’ en ‘Kleine Cross’) en twee bataljonsgeleide oefeningen (‘Wildbaan’ en ‘Grote Cross’). Daarnaast werd het verkenningsbataljon nog eens door de Divisie geoefend. Anders dan bij de tankeenheden werden de verkenners ook geacht – net als de infanterie-eenheden – de oefening ‘Pantserstorm’ bij het Korps Commando Troepen te volgen. Ter verhoging van de fysieke weerbaarheid werd ook nog een tweedaagse oefening te voet gedaan (‘Marathon’). In de bouwsteen oefeningen voor de verkenningseenheden kwamen verschillende wijzen van optreden steeds terug. Het betrof onder meer het veelvuldig uitvoeren van weg- en routeverkenningen. Brugclassificaties opnemen, achtergebieden van grotere eenheden bewaken, flank beveiliging van opmars uitvoeren en het vertragend gevecht beoefenen.
Beveiligen en bewaken van het Divisie achtergebied
Natuurlijk gaat de aandacht dan ook uit naar mogelijke luchtlandingsgebieden. Tot verbijstering van de eskadronsstaf meldde Tijdens een grote oefening ontving een eskadron van 104 Verkbat de opdracht tot het een oplettende verkenningsploeg een grote eenzame tribune aan de rand van een mooi open veld, zonder dat daarvoor ook maar enige reden leek te zijn. Een waarnemingspost werd ingericht om dit bijzondere object in de gaten te houden. De aanwezigheid van scheidsrechters en een duidelijke toename van andere activiteiten wees erop dat er iets stond te gebeuren. Voldoende aanwijzingen voor de eskadronsstaf om tegenmaatregelen te organiseren. De luchtgelande eenheid die vervolgens uit de lucht viel is niet verder dan de randen van haar landingsgebied gekomen. Ze waren inmiddels volledig ingesloten. Zo gaat dat als je goed oplet.
Deze oefeningen werden vaak over grote afstanden uitgevoerd over de openbare weg. Verkeersongelukken waren dan ook niet altijd te vermijden. Soms lag het aan de vermoeidheid van de huzaren maar soms ook aan de inschatting van de overige verkeersdeelnemers. Een rupsvoertuig heeft immers een vele malen kortere remweg dan een wielvoertuig. Als je dan met je personenwagen met 60km per uur te dicht achter een Leopard II rijdt en deze stopt even, dan zit je er met je auto onder in plaats van er achter. Ook de weersomstandigheden speelden vaak een rol. Vorst, regen, wind altijd gingen de oefeningen door. Pas als de temperaturen te hoog werden en door het optreden met rupsvoertuigen het asfalt losgetrokken dreigde te worden, werd IJSKAST bevolen. Dan mochten er geen bereden verplaatsingen in een bepaald tijdsblok worden uitgevoerd.
Nix te paard
Tijdens Saxon Drive in 1978 frustreerde een dergelijke IJSKAST afkondiging Commandant 11 ZVE, majoor R.J. Nix, zodanig dat hij wanhopig uitriep “O, had ik maar een paard”. Dan kon hij tenminste even zijn pelotons langs om hen te bezoeken. Binnen twee uur stond er een, bij een Duitse boer geregeld, paard voorzien van kentekens eigentroepen op de rechterbil. En zo bezocht majoor R.J. Nix toch nog zijn eenheden geheel correct gekleed met helm aan de zadelknop en baret op het hoofd.
Daarnaast werd er veel tijd en aandacht besteed aan schiet en oefenperiodes in Bergen Hohne. Zo oefende een dienstplichtige tenminste twee keer tijdens een schietserie met het gebruik van zijn voertuig met scherpe munitie. Een bijzondere oefening waarbij met scherpe munitie werd opgetreden was de zogeheten ‘Site’ wacht. Alle in Nederland gelegen gevechtseenheden moesten één keer per jaar deze ‘oefening’ uitvoeren. Het betrof de bewaking van Amerikaanse opslagplaatsen van speciale munitie: één in het noorden bij Havelte en één op de Veluwe bij ’t Harde. Formeel werd altijd ontkend dat het om nucleaire wapens zou gaan, maar de ernst waarmee de bewaking met scherpe munitie werd uitgevoerd, deed anders vermoeden.
Jaarlijks werden in Nederland de Donderslag oefeningen gehouden om de opkomst van met verlof naar huis gezonden reservisten te testen. De Amerikanen voerden ieder jaar een ‘ReForGer’ (Return Forces to Germany) oefening uit. Hiermee werd het hele systeem van de (lucht-) havens via de mobilisatiecomplexen naar het inzet gebied op de proef gesteld. Nederland had daarin een sleutelpositie als Port of Debarkation en kreeg zij taken te vervullen als Host Nation. Verkenningseenheden speelden daarbij een rol om in dit vitale achterland de aanvoer routes te beveiligen en te bewaken. Niet heel vaak maar toch regelmatig, zo om de vijf jaar, werden deze zeer grote oefeningen gehouden waarbij de internationale samenwerking in grotere verbanden werden beoefend. In de herinnering springen dan namen van oefeningen naar voren als Big Ferro (1973), Saxon Drive (1978), Atlantic Lion (1983) en Free Lion (1988).
Big Ferro
In 1973 werd door Nederland voor het eerst een vrije legerkorpsoefening georganiseerd. De oefening heette ‘Big Ferro’, enerzijds vanwege het grote aantal troepen en voertuigen dat meedeed maar ook omdat de legerkorpscommandant Ferrie Meijndertsz heette. De oefening duurde 14 dagen en speelde zich af in het gebied zuid van Lüneburg. In de tweede week kreeg 103 Verkbat de opdracht om gedurende 72 uur het vertragend gevecht te voeren over een diepte van circa 100 km. Na die opdracht te hebben uitgevoerd werd een verzamelgebied betrokken bij het dorpje Ostenholz aan de zuidzijde van het NATO Training Area Bergen. Ze waren bekaf. De bataljonscommandant, de lkol P.A.F. Cavadino ging vervolgens naar de commandopost van 4 Div om te vraag wat zijn volgende opdracht was. Daar had men niet op gerekend en het enige wat men wist te verzinnen dat het bataljon nog 48 uur (tot einde oefening) de divisiecommandopost moest bewaken. Dit was voor de BC te gortig. Hij vroeg om een serieuze opdracht voor het bataljon en als die er niet was ging hij terug naar Seedorf, want hij kon die extra dagen voor onderhoud goed gebruiken. Het antwoord liet aan duidelijkheid niets te wensen over. Niet zeuren en doen wat er gezegd wordt. Daarop ging de BC terug naar het verzamelgebied en binnen twee uur was het hele bataljon op weg naar Seedorf, een ongeautoriseerde verplaatsing van 90 km. met circa 100 rupsvoertuigen en tanks en bijna 60 wielvoertuigen. We hebben nooit iets gehoord van wat er daarna nog is voorgevallen en we vonden het prachtig!
De Schadecommissaris
Tijdens dit soort grote oefeningen werd in speciaal daartoe aangewezen gebieden ook buiten de openbare weg opgetreden. Normaliter werd uitsluitend op de verharde weg gereden en opgetreden. Maar soms, heel soms, was er speciale permissie om te ontplooien. Dan kon je eindelijk ervaren wat het was om gebruikte maken van het terrein en recht op je doel af te gaan. Kaartlezen bijvoorbeeld werd geheel anders als je je niet meer kon oriënteren op de eerste zijweg of het volgende kruispunt. Dit soort optreden veroorzaakte natuurlijk schade aan zorgvuldig verbouwde agrarische gebieden. Die schade werd afgehandeld door een zogenaamde schade organisatie. De kern van die organisatie was de schade commissaris. Bij de bataljons was dat vaak een dienstplichtig officier. Deze had de niet eenvoudig taak om met de eigenaar van het doortrokken gebied contact op te nemen en tot overeenstemming van de geleden schade te komen en de bijbehorend vergoeding vast te stellen. Soms waren de Duitse boeren blij met oefeningen op hun grond, want de schadevergoedingen waren voor sommigen de moeite waard.
Tijdens één van de bataljonsgeleide bouwsteen oefeningen lag het A-eskadron 103 Verkbat niet ver van de waterhindernis de Ilmenau. Deze diende de volgende morgen te worden overschreden om vervolgens een route verkenning uit te voeren ten einde enkele vitale bruggen in de diepte veilig te stellen. Probleem was natuurlijk dat het Duitse verkenningseskadron dat als oefenvijand optrad, dit niet zomaar zou laten gebeuren. Het lumineuze plan werd toen bedacht om de C&V’s van het 1e verkenningspeloton helemaal aan de zijkant van het eskadronsvak een geïmproviseerde doorwading van de Ilmenau te laten uitvoeren en daarna moest dat peloton dan vervolgens zonder contact te maken strak langs de vakgrens rijdend z.s.m. die bruggen in de diepte bezetten en beveiligen. De doorwaadplaats was verkend door de plaatsvervangend eskadronscommandant en deze verzekerde dat via een weiland de doorwaadplaats bereikt kon worden en aan de overzijde was ook een net graslandje waar de C&V’s eenvoudig het water uit konden klimmen. Geen hoge opstap. Vroeg in de morgen, Ruim voor het uur U, startte deze clandestiene operatie. Het eerste verkenningsvoertuig reed de beek in en…. paste precies. Het water steeg aan de stroomopwaartse kant en de volgende C&V moest de eerste eruit duwen. Toen stond de 2e erin, de eerste trok hem eruit met een opduwertje van nr 3. En zo kwamen uiteindelijk alle vijf verkenningsvoertuigen met enige moeite aan de overkant op dat nette grasveldje. Voorwaarts ging het zonder om te kijken of te dralen. De opdracht gaat voor. Behalve voor de schade commissaris die ontdekte op die bewuste overzijde het bordje met daarop de tekst “Angelverein Uelzen, nicht betreten” (=Hengelvereniging Uelzen, verboden toegang). De beek was ter plaatse dieper en breder geworden en het grasveldje was grondig verwoest. De bataljonsschade commissaris kreeg het probleem: “zoek de eigenaar, en los het op.”
Om de bekwaamheid verder op te voeren bestonden er ook wedstrijden die door onderlinge competitie het vaardigheidsniveau aanscherpten. Bekend zijn de wedstrijden om de Bartelsbeker voor infanteriegroepen, voor mortieristen de ‘Menno van Coehoorn’ bokaal en speciaal voor verkenners de internationale wedstrijden om de ‘Boeselager’ trofee. Bij deze laatste werden in internationaal verband algemene en specifieke verkenningsvaardigheden getest. Groot was natuurlijk de tevredenheid als de Nederlandse dienstplichtige verkenners het er beter afbrachten dan hun Britse of Amerikaanse beroepscollega’s.
Inspecties
Na al dit oefenen en testen van vaardigheden was er ook behoefte aan een meer objectieve meting van de kwaliteit van de eenheden. Het intensieve gebruik van het materieel leidde natuurlijk tot een zekere mate van slijtage en dat werd door gebruikers onderhoud deels bestreden. De kwaliteit van dat onderhoud werd jaarlijks gemeten door het Materieel Inspectie Orgaan (MIO). Dan daalde een ploeg zeer ter zake kundige technici op een eskadron neer om het materieel binnenste buiten te keren. De Persoonlijke Standaard uitrusting werd door geplozen en de voertuigen werden van smeernippel tot trackspanning van voor tot achter geïnspecteerd. De inspectie was een gevreesd onderdeel op het jaarprogramma omdat de commandant verantwoordelijk werd gehouden voor de staat van zijn materieel. Het resultaat van een dergelijke inspectie kon een veelbelovende carrière in een gewone loopbaan veranderen. De voorbereidingen daarom altijd zeer grondig (de kleinste huzaar schilderde de binnenzijde van de waterwagen) maar konden niet voorkomen dat er soms toch verrassingen waren (vondst van 8 scherpe 25mm pantsergranaten in C&V). Her-inspectie op onderdelen was mogelijk maar dan moesten er wel verzachtende omstandigheden voor klaarblijkelijk falen zijn.
En dan was er nog de Commandanten Inspectie (CI). Hierbij werd de theoretische kennis van het eskadron getest. Van pantserherkenning tot en met kennis van het humanitair oorlogsrecht, alles werd onder de loep genomen. Ook deze inspectie kon voor een commandant loopbaan gevolgen hebben.
ORT
Bovendien kwam dan nog de Operational Readiness test (ORT) voorbij. Er werd dan onverwacht, midden in de nacht, (04.00) alarm gegeven. Al het beroepspersoneel moest dan gealarmeerd worden en naar de kazerne komen. Daar waren de huzaren reeds uit bed gehaald door de wachtmeester van de dag, en konden de eerste voertuigen voor het gebouw beladen worden. Bij deze test ging het erom hoe snel het eskadron verplaatsings gereed was. In theorie betekende dit dat ook de oorlogsmunitie moest worden beladen. Meestal bleef dan uit efficiëntie overwegingen achterwege. (Een complete munitie renovatie compagnie was een week nodig om alle verbroken verpakkingen weer te herstellen). Er volgde dan een korte verplaatsing naar een uitwijkgebied waar opstellingen werden ingenomen en beveiliging van de eigen eenheid geregeld werd. Dit werd dan getest door een of meerdere malen (gas-) alarm te geven.
Twee keer heeft 103Verkbat mogen mee maken dat bij een ORT ook de gehele oorlogsvoorraad munitie moest worden beladen. Een enorme overschrijding van de daarvoor uitgetrokken tijd was het gevolg. Voornamelijk omdat er nieuwe heftruckjes waren geleverd voor het munitiecomplex en tijdens dit eerste alarm ontdekte men dat deze niet in de lage smalle bunkers konden werken. Dus alle tank en 25mm munitie moest met handkracht uit de bunkers gehaald worden. Dat duurde even. De tankbemanningen hadden ook moeite om alle granaten in de tanks verstouwd te krijgen. Dat hadden zij en velen met hen nog nooit meegemaakt. Het was een hele ontdekking om te zien dat de tirailleurvoertuigen ( M113A1) een complete extra vloer hadden gekregen bestaande uit kistjes MAG- en .50 munitie. Die alarmering liep dus totaal uit de hand. Na een paar maanden volgde een herkansing waarbij wel binnen de beschikbare tijd de klus werd geklaard.
Legering
Tijdens de Koude Oorlog werden de onze verkenners dus ook gelegerd in de Noord Duitse laagvlakte op de legerplaats Seedorf. Het betrof 41 ZVE en 103 Verkbat. De families van het beroepspersoneel die gedurende de plaatsingstijd mee kwamen, woonden in de omgeving van de legerplaats. Zo had het stadje Zeven een behoorlijke Nederlandse gemeenschap met tal van voorzieningen. De culturele vingerafdruk is tot op heden nog steeds merkbaar, ook nadat de troepen in 2006 werden teruggetrokken, wordt St. Nicolaas nog steeds ingehaald en de Avond 4-daagse wordt sinds 1968 nog trouw ieder jaar georganiseerd. De gevolgen van een plaatsing, vaak voor 1 of meerdere functies van 3 jaar waren groot. De Nederlanders leerden Duits, er werden kinderen geboren in het Zevener Krankenhaus, er werd naar school gegaan er was zelfs een Nederlandse kleuter- en basisschool en een middelbare school. Voor het stadje Zeven met een bevolking van 16.000 zielen waren de uitgaven van 2500 Nederlanders een welkome financiële aanvulling. Dat bleek onder andere uit de vele automerken die grote vestigingen in Zeven hadden. Na het vertrek van de Nederlanders heeft de Duitse Bundeswehr de legerplaats in gebruik genomen en in de gebouwen waar eens onze verkenners sliepen liggen nu Duitse parachutisten.
Het einde
Door het einde van de Koude Oorlog in 1991,was het directe gevaar van een oorlog afgenomen. In plaats daarvan werd het Nederlandse leger steeds vaker ingezet bij vredesoperaties die niet direct dienden ter verdediging van het NAVO of Nederlands grondgebied. De complexiteit en het gevaar van deze missies maakten de inzet van dienstplichtigen omstreden. Bovendien werd steeds vaker gewezen op het discriminerende karakter van de dienstplicht. In een tijd waarin gelijke rechten en plichten voor iedereen steeds vanzelfsprekender werden, paste een plicht voor alleen mannen niet langer. Bovendien was een element van onrechtvaardig in het systeem geslopen: van alle jongens die in een bepaald jaar waren geboren werd vaak minder dan de helft daadwerkelijk opgeroepen. Verder is de dienstplicht op basis van geslacht incompatibel met artikel 1 (discriminatie) van de Nederlandse Grondwet. Ook bestond er kritiek op het gegeven dat in veel gevallen de dienstplichtigen na een basisopleiding van enkele weken weinig meer te doen hadden en de rest van hun dienstplicht in ledigheid doorbrachten (dit gold zeker niet voor onze verkenners). Niet alleen was dit verspilde tijd vanuit het oogpunt van de dienstplichtigen, maar op deze manier had ook de overheid weinig aan hen. De Tweede Kamer heeft in mei 1993, bij aanvaarding van de Prioriteitennota, ingestemd met opschorting van de opkomstplicht. Sinds 22 augustus 1996 werden er al geen nieuwe dienstplichtigen meer opgeroepen. De opschorting wil zeggen dat burgers geen militaire dienst hoeven te vervullen zolang de veiligheidssituatie dat niet vereist. De Nederlandse krijgsmacht bestaat sindsdien volledig uit (vrijwillig dienende) beroepsmilitairen. Wel krijgt iedere mannelijke staatsburger (vanaf 1 jan 2018 ook vrouwen) een dienstplichtbrief waarin wordt verteld dat hij/zij is ingeschreven, maar niet opkomst plichtig is. De dienstplicht is formeel dus niet afgeschaft, alleen de opkomstplicht is opgeschort.
Met het einde van de Koude Oorlog en de afnemende spanning werd het een algemeen aanvaard principe in de politiek dat het zgn. “Vredesdividend “ geïnd zou worden. Dat betekende dat de behoorlijke financiële inspanning om de Krijgsmacht in goede staat te houden meer en meer onder druk kwam te staan. De eenheden werden uit Duitsland teruggetrokken en op zaterdag 6 mei 2006 trad men aan voor het allerlaatste appèl op de Legerplaats Seedorf.