De periode 1849-1867
Door: kolonel Hans van Dalen, Regimentscommandant Huzaren van Boreel
Het Regiment Huzaren van Boreel (RHB) heeft een lange geschiedenis. Dit artikel behandelt de periode na de samenvoeging van het 1e (voorheen Regiment Huzaren No.6) en 2e Regiment Lansiers (voorheen 10e Regiment Lansiers) tot 4e Regiment Dragonders.
Het Regiment Huzaren van Boreel (RHB) heeft twee stamlijnen, de eerste is die van het Regiment Huzaren van Boreel opgericht op 25 november 1813 en de tweede is die van het 10e Regiment Lansiers (RL10) opgericht op 1 januari 1819. Het Regiment Huzaren van Boreel werd daarna regelmatig ‘omgenummerd’ van 1e, naar 4e en uiteindelijk naar 6e regiment Huzaren. Beide regimenten werden echter in 1841 omgevormd tot respectievelijk het 2e Regiment Lansiers en het 1e Regiment Lansiers. In 1849 werden de beide regimenten samengevoegd tot het 4e Regiment Dragonders. Hierna begon een periode dat men dacht alleen af te stammen van het 10e Regiment Lansiers omdat het 6e Regiment Huzaren nog voor de samenvoeging was ‘opgeheven’ en slechts de restanten ervan bij het 4e Regiment Dragonders waren gevoegd. Deze misvatting was veroorzaakt door de gezag dragende mening van de toenmalige commandant van het 4e Regiment Dragonders luitenant-kolonel K.E. baron van Heerdt. Later werd dit rechtgetrokken.
Begin oktober 1849 kregen de samen te voegen eskadrons van het 1e en 2e Regiment Lansiers opdracht om naar Deventer te marcheren. Onder leiding van ritmeester Fundter marcheerden in de ochtend van 13 oktober de drie overgebleven eskadrons van het 2e Regiment Lansiers (voorheen Regiment Huzaren No.6) naar hun nieuwe garnizoen, nadat de officieren de avond van te voren nog een afscheidsreünie hadden gehouden, waar de regimentscommandant kolonel K.E. Baron van Heerdt nog een herinneringssabel had gekregen van zijn officieren, onderofficieren en manschappen. Hetzelfde gebeurde bij het 1e Regiment Lansiers (voorheen 10e Regiment Lansiers) in Brabant. Ook hier werd afscheid genomen van de regimentscommandant, kolonel Habets, die op 15 oktober een laatste regimentsorder uitgaf, en arriveerden de eskadrons op 14 oktober in Deventer. Op 17 oktober arriveerden vervolgens nog drie eskadrons uit Den Haag.
Kolonel K.E. Baron van Heerdt was de nieuwe regimentscommandant van het nieuwe 4e Regiment Dragonders (4DR) en gaf op 17 oktober onmiddellijk de eerste regimentsorder uit: “Heren officieren, onderofficieren en manschappen. Indien iets mij kon lenigen, het leed, door mij ondervonden, van mijn vorige Regiment bijna geheel te zien ontbinden, dan is het zeker van aan het hoofd van U allen mij geplaatst te zien. Heren officieren, onderofficieren en manschappen van het voormalige 1e Regiment Lansiers het is mij hoogst aangenaam in U allen het personeel weder te vinden, van een Regiment, dat ten allen tijde van ene zo goede reputatie jouiseerde. Het is mij tevens aangenaam ook nog een groot gedeelte van mijn vorige Regiment weder te vinden. Van heden af aan, heeft dit onderscheid voor mij opgehouden te bestaan, allen tot één Regiment verenigd, zult ge mij even dierbaar zijn. Mij nog overblijvende, van het hele binnenkomende detachement, mijne tevredenheid te betuigen over het gedrag door hetzelve op de marsch aan de dag gelegd, zo vertrouw ik, dat een ieder in zijn betrekking zal blijven voortbestaan, de goede orde en krijgstucht te bevorderen en mede te werken om het 4e Regiment Dragonders onder de andere Regimenten te doen onderscheiden. De kolonel w.g. van Heerdt.”
Vanaf 18 oktober 1849 voerde het nieuwe regiment dus de naam 4e Regiment Dragonders (4DR). De eskadronscommandanten waren de ritmeesters de Quay, Wilbrenninck, Doffignies en Erzij. De twee ritmeester Fundter en van de Poll waren in naam ook eskadonscommandant, maar hadden geen officiële functie [*1]. Alle eskadrons waren gelegerd te Deventer, met uitzondering van het 4e eskadron wat voorlopig gedetacheerd was te Winschoten, Groningen en Leeuwarden in verband met dreiging van lokale onlusten in verband met de ‘onrustige 1848 tijd’.
[*1] Dat werd destijds een ‘functie à la suite’ genoemd
Deventer zou voor lange tijd de thuisbasis blijven van 4DR en haar opvolgers. Het regiment werd gelegerd in de nieuwe cavaleriekazerne aan de Houtmarkt de Deventer. Vanaf 1846 was daarover onderhandeld tussen het stadsbestuur en het Ministerie van Oorlog. In 1847 werd overeenstemming bereikt en met de bouw begonnen. De bouw geschiedde op kosten van de stad Deventer, maar het Rijk verplichtte zich tot het betalen van een subsidie van 30.000 gulden, te betalen in vijf jaarlijkse termijnen na oplevering. De bouwkosten bedroegen 212.000 gulden, exclusief meubilair. Het ontwerp was van stadsbouwmeester B. Looman. De kazerne bleef in beheer bij de stad en werd pas later geruild tegen vrijkomende vestinggronden.

Begin 1855 werd een nieuw standaarddoek ontvangen met het opschrift 4e Regiment Dragonders. In de periode na 1848 vonden er vele veranderingen plaats, vooral op het gebied van bewapening en harnachering. Op dienstgebied stonden cavalerie-aspecten op de voorgrond. Paardrijden, velddienst en natuurlijk exerceren. Want de cavalerie voerde nog altijd in gesloten orde een aanval te paard uit. Maar ook het beoefenen van het gevecht te voet deed zijn intrede in de cavalerie-wereld. De dragonders waren daarom bewapend met sabel en karabijn. De officieren en hogere onderofficieren waren sabel en pistool met koperbeslag. Het vuren te paard, ook met de karabijn, werd stelselmatig beoefend. De remontering (uitrusting met paarden) had plaats met Hongaarse paarden, die regimentsgewijs werden aangeschaft om bij het depot-eskadron afgericht te worden voor de veld-eskadrons van het regiment. De schimmels werden meestal ingedeeld bij het muziekkorps, dat een gemiddelde sterkte had van ongeveer 24 man. In de zestiger jaren commandeerde staftrompetter
Möller, het muziekkorps. In die jaren was er, waarschijnlijk niet in het minst door het sierlijke uniform en de vlotte dienst, geen gebrek aan vrijwilligers. De werving moest vaak na aanvang, weer worden stopgezet, vanwege het succes. De eskadrons bestonden voor het grootste gedeelte uit vrijwilligers (lang verband) en ongeveer 40 miliciens (kort verband). Dragonders en later huzaren met een medaille voor 12- of zelfs 24-jarige trouwe dienst, waren niet zeldzaam en op de slaapvertrekken, evenals de korporaals, mannen van gezag. De cavalerie met haar wit en blauw dragonder- en later huzaren-uniform, waren in trek bij het vrouwelijk deel van de bevolking. Het muziekkorps dat, evenals de eskadrons, alleen uit vrijwilligers bestond, had een hoge kwaliteit.
Naast de gewone opleiding, waren er ook specialistische cursussen. Niet voor militaire doeleinden, maar voor muziek, dansen en lager onderwijs. Regelmatig betoonde de regimentscommandant zijn tevredenheid over de kwaliteit van de instructeurs van deze specialistische cursussen. Zomers was het om 05.00 uur reveille, s’ winters een half uur later. Wassen gebeurde niet met kraanwater (er was nog een waterleiding) maar uit een emmer water. 05.15 uur werd al het eerste ‘Geef Acht’ geblazen en om 05.25 uur het tweede. Nadat ‘Appèl’ was geblazen werd het appèl afgenomen door de ‘officieren van de week’ van de eskadrons en vervolgens aangemeld bij de ‘ritmeester van de week.’ Daarna marcheerden de eskadrons, gekleed in witte stalbroek, stalkiel, stalmuts en op klompen naar de stallen. Over de linkerschouder hing de ‘mondzak’ met daarin het poetsgereedschap. Aan het einde van de staltijd werd de haver ingegooid en daarna marcheerden de eskadrons weer terug. De etenshalers hadden dan al soep gehaald, want het hele leger at in die tijd ’s morgens vroeg. Daarnaast werd ‘kuch’ verstrekt, een stevig zuurdesembrood van een pond. Het eten gebeurde op de ‘chambree’, zoals de legeringskamers in die tijd werden genoemd. ’s Zomers werd er ook gebaad in de IJssel. Aan de westzijde, zuid van de schipburg bij Deventer. Zoveel mogelijk werd er ‘uitgerukt.’ Dat wil zeggen geoefend buiten de kazerne. Dit gebeurde met ‘witte handen.’ Omdat de broodzak nog niet bestond, werd er geen eten en drinken meegenomen. Men moest voor vertrek zorgen voldoende gegeten en gedronken te hebben. In het veldtenue bevond zich achter op het zadel een rol of hoes, waarin linnengoed werd gepakt voor het doorbrengen van de nacht. Over de voorboom was de gerold mantel bevestigd en aan de zijkant van het zadel bevond zich de karabijn, die van voren in een holster steunde en door een riem vanaf de greep aan de voorboom was vastgemaakt. Het zadel lag op een schabrak van onderofficierslaken, die met een riem was vastgemaakt. Met de huzarentijd deed ook de witte deken zijn intrede. Zo nu en dan werd het zadel thuisgelaten en reed met op de schabrak of deken, om een goed bevestigde zit te onderhouden.
Minstens éénmaal per week verzamelde de regimentscommandant zijn eskadrons op de Gorsselse Heide of op het exercitieterrein Brinkgreve. Exerceren en gevecht te voet werd ook vaak beoefend. Hierbij werd de sabel te voet meegenomen. Dit was gemakkelijk omdat de sabel aan het lichaam werd gedragen en niet aan het zadel. Meestal werd afgezeten vanuit de colonne met vieren. De muziek ging op zo’n dag mee en speelde tijdens de rust. Ook ging ze vaak mee met één der eskadrons of bracht ze een eskadron tot aan de poort en haalde hen bij terugkeer weer op. Als het regiment als geheel reed, dan gingen zestien trompetters aan het hoofd van de colonne.
Meestal keerden de eskadrons tussen 3 en 5 uur terug in de kazerne. Bij thuiskomst werden de paarden zo goed mogelijk verzorgd en pas daarna konden de manschappen gaan eten. Indien de eskadrons voor 2 uur terugkeerden, werd er om 3 uur appèl voor staltijd gehouden. Een soort inspectie, waarbij de eenheid aantrad met wit geschuurde klompen en ‘schone’ witte stalbroek. Daar hoorde een lijnrechte vouw in te zitten, die men de vorige avond tussen twee planken erin had aangebracht. Onder de linkerarm hoorde een zelfgevlochten ‘stroowis’ [*2] voor het verzorgen van de paarden. De avond ervoor waren ook broeken en handschoenen gewassen en de knopen gepoetst. Aan de vooravond van de inspectiedag, ging vrijwel niemand de stad in, maar werd er druk ‘gepielemeurd’ met de laadstok. De paarden stonden overdag op een stenen ondervloer in de stal. Rond ’s avonds zes uur werd het nieuwe stro voor de nacht in de paardenboxen gelegd.
[*2] Dit is een zelfgevlochten bosje stro
Niet alle dragonders waren ‘brave’ dragonders. Vooral de bekende Nederlandse eigenschap om handel te drijven en dorst te hebben werden hen soms noodlottig, omdat deze twee eigenschappen hen in de plaatselijke civiele omgeving soms problemen brachten als ze het niet zo nauw namen met beheer van rijkseigendommen en correcte militaire houding.
Officieren en onderofficieren volgden om beurten een cursus aan de Rijschool te Venlo. Bekende instructeurs uit die tijd waren Kolonel van Huegenin en later de Majoor Erzeij. De meeste paarden waren van Hongaarse oorsprong en, volgens getuigen en zoals op afbeeldingen te zien is, elegant en vrij hoog in het bloed. Zondagmorgen was het kerkparade. Om beurten werden de Protestanten of de Katholieken met muziek en onder geleide van een officier naar de kerk gebracht. De regimentsstandaard werd bewaard in het huis van de regimentscommandant. Voor zijn woning stond een schildwacht.
Vrijwel alle cavalerieregimenten hebben regelmatig van garnizoensplaats gewisseld. 4DR was achtereenvolgens gelegerd in Deventer (tot 1860), Den Bosch en Zutphen (1860 – 1866), Den Haag en Leiden (1866-1868), Deventer en Zutphen (na 1868). Omdat in 1867 het 4e Regiment Dragonders in 1867 was omgevormd tot 4e Regiment Huzaren, vertrokken ze dus als ‘dragonders’ in 1860 uit Deventer en keerden als huzaren enkele jaren later in 1868 weer terug in Deventer.
De regimentscommandanten van 4DR
Kolonel K.E. Baron van Heerdt
Kolonel J.G. Wilbrenninck
Kolonel G. Baron van der Duyn
Kolonel J.W. Copes van Hasselt
Kolonel Jhr. P.A.J.H. Boreel de Mauregnault
17 oktober 1849 – juli 1854
juli 1854 – november 1857
november 1857 – maart 1860
maart 1860 – april 1864
april 1864 – 8 mei 1867






